WERELDBIBLIOTHEEK
BOEKEN
ONDER
LEIDING VAN L. SIMONS
OSCAR
WILDE
INDIVIDUALISME
EN SOCIALISME
GEAUTORISEERDE VERTALING
DOOR
P. C. BOUTENS
Van OSCAR WILDE verschenen in de Wereld-Bibliotheek:
W. B. 117*. _Het Granaatappelhuis_. Vertaling Liane van Oosterzee.
Ing. f 0.30; cart. f 0.40; geb. f 0.50
W. B. 129. _Salome en een Florentijnsch Treurspel_. Vertaling P. C. Boutens.
Cart. f 0.30; geb. f 0.40
W. B. 159. _De Profundus_. Ingeleid en vertaald door P. C. Boutens.
Ing. f 0.30; cart. f 0.40; geb. f 0.50.
VOORAF
Merkwaardig lijkt mij Wilde's "Soul of Man under Socialism"—zoo luidt de oorspronkelijke titel dezer causerie—vooral als voorganger en tegenhanger der merkwaardigste beschouwingen in zijn "de Profundis." The Soul of Man under Socialism: eene toekomstig-gedachte verwezenlijking der menschelijke persoonlijkheid bij wege van vreugde. De Profundis: de voorshands mogelijke verwezenlijking dierzelfde persoonlijkheid bij wege van smart. Wanneer den schrijver na zijn gevangenschap langer en gelukkiger jaren bestemd waren geweest, zoû hij mogelijk in een derde geschrift de synthese dezer beide hebben gegeven? Het zoû een buitengemeen boek hebben kunnen worden. "De toekomst is wat kunstenaars zijn," zegt hij. En zijn niet kunstenaars de bevoorrechten in wie vroeger of later vreugd en leed samenbloeien tot éenzelfde schoonheid?
De menschelijke persoonlijkheid die in haar heidensche jeugd zich door vreugde meende te kunnen verwezenlijken, maar wier groei overwoekerd werd door de materiëele anarchie van het Romeinsche Keizerrijk; die in het Christendom met de materie trachtte te breken, maar zich in het eind erger dan ooit door stoffelijke misstanden ziet gefnuikt of belemmerd, kan de mogelijkheid eener duurzame eerlijke regeling dier materie niet anders begroeten dan als de eerste voorwaarde harer toekomstige vervolmaking. Eerst daarna zal zij als gemeen goed kunnen behalen de synthese van haar kindsheid en jongelingschap, van vreugd en leed, van Heiden- en Christendom.
20 Nov. 1913.
Het groote en voorname voordeel dat uit de invoering van het socialisme zoû voortkomen, is buiten twijfel: dat het socialisme ons ontheffen zoû van die onverkwikkelijke noodzakelijkheid om voor anderen te leven, welke bij den tegenwoordigen staat van zaken bijna iedereen onder haar zoo meêdoogenloozen druk houdt. Inderdaad, zoo goed als niemand ontsnapt haar.
Van tijd tot tijd in den loop der eeuw is het een groot geleerde als Darwin, een groot dichter als Keats, een schoonen kritischen geest als Renan, een opperst kunstenaar als Flaubert gelukt zich volkomen af te zonderen, zich buiten bereik te houden van de luidruchtige eischen der andere menschen, te staan "onder de dekking van den wand," zooals Platoon het uitdrukt, en op die manier de vervolmaking tot stand te brengen van wat in hem was, tot zijn eigen onvergelijkelijke winst en tot de onvergelijkelijke en duurzame winst der geheele wereld. Dit zijn echter uitzonderingen. Het meerendeel der menschen bederven hun leven met een ongezond en overdreven altruisme, of liever worden gedwongen het in die richting te bederven. Zij vinden zich omringd door afzichtelijke armoede, wanstaltigheid, hongersnood. Onvermijdelijk moeten zij door dit alles diep worden aangedaan. De gevoelsaandoeningen van den mensch worden schielijker in beweging gezet dan zijn verstandswerkingen, en zooals ik vóor eenigen tijd betoogde in een artikel over de werking der critiek: het is veel gemakkelijker eensgevoelig te zijn met lijden dan met de gedachte. Dienovereenkomstig nemen zij, met bewonderenswaardige, of al verkeerdelijk gerichte bedoelingen, met grooten ernst en overdreven sentimentaliteit, de taak ter hand om de euvelen die zij voor oogen hebben, te verhelpen. Maar hunne middelen genezen de kwaal niet, zij verlengen alleen het proces. Eigenlijk zijn hun middelen een onderdeel van de kwaal.
Zij beproeven, bijvoorbeeld, het vraagstuk der armoede op te lossen door de armen in het leven te houden, of door,
volgens de allernieuwste richting, de armen te vermaken. Maar dit is geen
oplossing: het is een verzwaring der moeilijkheid. Het eigenlijke doel moet het
pogen zijn de maatschappij herop te bouwen op zulke
grondslagen, dat armoede onmogelijk zal wezen. De deugden van
het altruïsme hebben de uitvoering van dit streven aanmerkelijk belemmerd.
Evenals indertijd die slaveneigenaars het grootste kwaad stichtten, die
welwillend voor hun slaven waren, omdat zij voorkwamen dat de afschuwelijkheid
der instelling beseft werd door hen die er onder leden, en ingezien door hen
die haar bespiegelden, zoo zijn, bij den tegenwoordigen stand van zaken in
Engeland, die menschen het schadelijkst, die meest goed trachten te doen, en
ten slotte hebben wij beleefd dat mannen die in de werkelijkheid het vraagstuk
hebben bestudeerd en op de hoogte zijn van zijn levensverschijnselen—academisch
gevormde mannen die in Oost-Londen leven—de gemeenschap met klem van rede
hebben aangezocht, haar altruïstische aandriften van weldadigheid,
welwillendheid en dergelijke te beteugelen. Zij doen dit op
grond dat weldadigheid van dien aard verlaagt en veronzedelijkt. Zij hebben volkomen gelijk. Weldadigheid schept een sleep
van zonden. Men
Onder het socialisme zal dit alles
natuurlijk gewijzigd worden. Er zullen dan geen menschen zijn, die leven
in vunze krotten en vunze vodden, en die ongezonde, hongergekwelde kinderen
trachten groot te brengen te midden van onmogelijke
allerterugstootendste omgevingen. De veiligheid der samenleving zal niet, als nu, afhankelijk zijn van den staat van het weder. Als de
Aan den anderen kant zal het socialisme als zoodanig zijn waarde hebben om de eenvoudige reden dat het voeren zal tot een hooger individualisme.
Het socialisme, of communisme, of hoe men het belieft te noemen, zal den bijzonderen eigendom omzetten in staatsvermogen, en samenwerking in de plaats stellen van concurrentie, en zoodoende de maatschappij herstellen in haar zuiveren staat van door-en-door gezond organisme, en den materiëelen welstand van elk lid der gemeenschap waarborgen. Het zal feitelijk aan het leven zijn natuurlijken grondslag en zijn natuurlijke ontwikkelingssfeer geven. Maar voor de volle ontwikkeling des levens tot zijn hoogsten staat van volmaaktheid is meer noodig. Wat noodig is, is individualisme. Indien het socialisme gezagmatig zal zijn; indien er regeeringen zullen zijn, gewapend met oekonomische macht, zooals zij dat nu zijn met politieke; indien wij, in éen woord, bestemd zijn onder nijverheidstyranieën te leven, dan zal het laatste van den mensch erger zijn dan zijn eerste. Op het oogenblik, ten gevolge van het bestaan van den bijzonderen eigendom, worden een groot getal menschen in staat gesteld een zekere zeer begrensde mate van individualisme te ontwikkelen. Zij zijn òf niet onder de noodzakelijkheid te werken voor hun onderhoud, òf zijn in staat in een bepaalde sfeer zulk een werkzaamheid te kiezen als werkelijk met hun aard overeenkomt en hun genot geeft. Dit zijn de dichters, de wijsgeeren, de mannen der wetenschap, de mannen der cultuur—in éen woord, de wezenlijke menschen, de menschen die zich-zelf verwezenlijkt hebben, en in wie de geheele menschheid een gedeeltelijke verwezenlijking behaalt. Daartegenover staan een groot aantal menschen die, omdat zij geen persoonlijken eigendom hebben en onder voortdurende bedreiging van den hongerdood staan, er toe gedreven worden het werk van lastdieren te doen, d.i. werk te doen, dat geheel met hun aard in strijd is en waartoe zij gedwongen worden door de gebiedende, onredelijke en verlagende tyrannie van het gebrek. Dit zijn de armen, en bij hen vindt men geen gratie van manieren, geen adel van woord, geen beschaving, geen cultuur, geen verfijning inzake genot, geen levensvreugde. Van hun gezamenlijke werkkracht behaalt de menschheid groote voordeelen van materiëelen voorspoed. Maar deze materiëele winst blijft de eenige, en de arme telt als persoon op zich-zelf volstrekt niet mede. Hij is enkel het oneindig kleine atoom van een kracht die, verre van hem te ontzien, hem fnuikt; een kracht die hem liever gefnuikt ziet dan niet, daar hij in het eerste geval veel en veel meegaander is.
Natuurlijk zoû men kunnen opmerken dat individualisme,
geteeld onder de voorwaarden van den bijzonderen eigendom, niet altijd, zelfs
niet door de bank, van een mooie of verrukkelijke soort is,
en dat de armen, al hebben zij geen cultuur of gratie, toch vele deugden
bezitten. De éene opmerking is al even waar als de
andere. Het bezit van bijzonderen eigendom is zeer vaak bovenmate veronzedelijkend, en dit is zeker een der redenen waarom het
socialisme de instelling van de baan wil hebben. Feitelijk is eigendom een
onmiskenbare hinder. Enkele jaren terug gingen er alom in den
lande stemmen op dat eigendom zijn plichten heeft. De menschen
zeiden het zoo vervelend dikwijls, dat ten slotte de Kerk het is gaan
verkondigen. Men
Toch is de verklaring niet zoo heel moeilijk te vinden. Het is eenvoudig deze. Ellende en armoede zijn
zoo onontkoombaar verlagend en oefenen zulk een verlammende uitwerking op de
menschelijke natuur, dat geen klasse zich haar eigen
lijden ooit werkelijk bewust is. Zij moeten door andere menschen
ingelicht worden, en dikwijls gelooven zij geen woord van wat men hun zegt. Wat
de groote werkgevers beweren tegen agitatoren, is
onmiskenbaar waar. Agitatoren zijn een bende stokers
en bemoeials, die afkomen op een volmaakt tevreden klasse der gemeenschap en
daaronder de zaden der ontevredenheid strooien. Daarom juist
zijn agitatoren zoo beslist onmisbaar. Zonder hen zoû
er, in onzen onvolledigen staat, geen voorwaartsche beweging in de richting der
beschaving mogelijk zijn. Zoo werd de slavernij in Amerika afgeschaft
niet ten gevolge van eenige beweging van den kant der slaven of ook maar een
uitgedrukt verlangen van hun zijde om vrij te zijn, maar enkel en alleen door
het grovelijk onwettig optreden van bepaalde agitatoren in Boston en elders,
menschen die zelf geen slaven waren, en ook geen slaveneigenaars, en die in
werkelijkheid niets met de zaak hadden uitstaan. Het waren ongetwijfeld de
Abolitionisten, die den bal aan het rollen brachten
toen er nog geen begin van beweging was. En het is opmerkenswaardig dat zij van
de zijde der slaven zelven niet alleen heel weinig bijstand, maar nauwelijks
eenige sympathie ondervonden; en toen na den oorlog de slaven zich vrij zagen,
met de daad zoo volkomen vrij dat men hun vrij liet te verhongeren, beklaagden
zich velen van hen bitterlijk over de verandering in hun staat. Voor iemand die
nadenkt, is het meest tragische feit in de gansche Fransche Revolutie niet dat
Marie Antoinette werd omgebracht omdat zij koningin was, maar dat de
uitgehongerde boeren in de Vendée vrijwillig optrokken om te sterven voor de
afschuwelijke zaak van het feodalisme. Het is dan duidelijk dat geen
gezagmatige vorm van socialisme voor ons deugt. Want onder de tegenwoordige
instellingen
Ik
Maar men zoû kunnen vragen, hoe het individualisme, dat nu
voor zijn ontwikkeling min of meer afhankelijk is van
het bestaan van den bijzonderen eigendom, voordeel zal kunnen hebben bij de
afschaffing van den bijzonderen eigendom. Het antwoord is heel eenvoudig. Het
is waar, dat onder de nu heerschende voorwaarden eenige enkele menschen die een
eigen vermogen hadden, als Byron, Shelley, Browning,
Victor Hugo, Baudelaire en anderen, in staat zijn geweest hun persoonlijkheid
min of meer volkomen te verwerkelijken. Niemand van hen heeft
ooit een enkelen dag gewerkt voor loon. Zij waren
gevrijwaard voor armoede. Zij hadden een onberekenbaar
gunstige positie. De vraag is dus of het in het voordeel van het
individualisme zoû wezen, indien zulk een gunstige
Welnu, onder de nieuwe voorwaarden zal het
individualisme verreweg vrijer, veel mooier, en oneindig intenser kunnen zijn
dan tegenwoordig. Ik spreek nu niet van het hooge, in de verbeelding
verwerkelijkte individualisme als van de dichters die
ik zooeven vermeldde, maar van het breede daadwerkelijke individualisme,
waarvan de mogelijkheid schuilt in het menschdom in het algemeen. Want de
erkenning van den bijzonderen eigendom heeft in werkelijkheid het
individualisme geschaad en verduisterd, doordat men den mensch is gaan
verwarren met wat hij bezit. Het heeft het individualisme
volkomen op een dwaalspoor gevoerd. Het heeft materiëele winst inplaats
van eigen groei tot zijn doel gemaakt. Zoodat de
mensch is gaan denken dat het ding waar het op aankomt, is te
hebben, en vergat dat het is te zijn. De ware vervolmaking van den mensch ligt
niet in wat hij heeft, maar in wat hij is. De bijzondere
eigendom heeft het waarachtige individualisme vernield en er een valsch
individualisme voor in de plaats gesteld. Hij heeft het éene deel van de
gemeenschap afgesloten van de mogelijkheid zich individueel te ontwikkelen,
door hen uit te hongeren, het andere deel door hen op den verkeerden weg te
brengen en te overladen. Ja, zoo volkomen is der
menschen persoonlijkheid verdrongen door zijn bezittingen, dat de Engelsche wet
steeds beleedigingen tegen iemands eigendom veel strenger gestraft heeft dan
beleedigingen tegen zijn persoon, en eigendom is altijd nog de eerste
voorwaarde voor volkomen burgerschap. De inspanning, noodig voor het maken van
fortuin, is ook zeer veronzedelijkend. In een gemeenschap als de onze, waar
eigendom meêbrengt onbeperkte onderscheiding, maatschappelijken stand, eer,
aanzien, titels en andere dergelijke aangename zaken, maakt de mensch die van
nature eerzuchtig is, het zijn doel dezen eigendom op te stapelen, en gaat daar
rust-en vreugdeloos meê door, al heeft hij sinds lang veel meer dan hij noodig
heeft of gebruiken kan of genieten of mogelijk zelfs berekenen. De mensch is
bereid zich dood te werken om zich eigendom te
verzekeren, en als men de matelooze voordeelen overweegt, die eigendom
aanbrengt,
Met de afschaffing van den bijzonderen eigendom zullen wij dan een waarachtig, schoon en gezond individualisme krijgen. Niemand zal zijn leven verdoen met de opstapeling van doode dingen of den schijn daarvan. De mensch zal leeren leven. En leven is het uitgelezenste ter wereld. De meeste menschen doen niet meer dan bestaan.
Het is de vraag of wij ooit de volle uitleving eener
persoonlijkheid hebben gezien behalve op de verbeeldingsvelden der kunst. In het handelend leven hebben wij dat zeker nooit. Caesar,
zegt Mommsen, was de volledige en volkomen mensch. Maar hoe noodlottig
gevaarlijk was Caesar's stelling! Overal waar een mensch
gezag oefent, verzet zich een tweede mensch tegen dat gezag. Caesar was
zeer volkomen, maar zijn volkomenheid bewandelde te
onveilige wegen. Marcus Aurelius was de volkomen mensch, zegt Renan.
Toegegeven: de groote keizer was een volkomen mensch.
Maar hoe onduldbaar waren zijn eindelooze verplichtingen. Hij
waggelde onder den last van de wereldheerschappij. Hij was zich bewust
dat geen eenling opgewassen was tegen den druk van dien Titanischen,
overgeweldigen rijksbal. Wat ik versta onder een volkomen mensch is iemand die
zich ontwikkelen
Het zal iets wonderbaarlijks zijn, de waarachtige persoonlijkheid der menschen, als wij haar te zien krijgen. Zij zal natuurlijk en eenvoudig opgroeien, als een bloem of een boom groeit. Zij zal met niets in tweedracht zijn. Zij zal nooit betoogen of betwisten. Zij zal niets trachten te bewijzen. Zij zal alles weten. Toch zal zij zich niet druk maken met kennis. Zij zal in het bezit zijn van de wijsheid. Haar waarde zal niet gemeten worden naar materiëelen maatstaf. Zij zal niets bezitten. En toch zal alles het hare zijn, en wat men haar ook ontneemt, haar rijkdom zal onvervreemdbaar blijken. Zij zal zich niet voortdurend bemoeien met anderen, of dien anderen vragen aan haar gelijk te zijn. Zij zal hen liefhebben om hun verscheidenheid. En toch, al zal zij zich niet met de anderen bemoeien, zij zal allen steunen en helpen, zooals iets schoons ons helpt door te zijn wat het is. De persoonlijkheid des menschen' zal wonderwerkend zijn, even wonderwerkend als de persoonlijkheid eens kinds.
In hare ontwikkeling zal zij bijgestaan worden door het Christendom, als de menschen het verlangen; maar mochten de menschen dat niet begeeren, dan zal zij zich daarom niet minder ontwikkelen. Want zij zal niet tobben over het verleden, en zich niet bezorgd maken of bepaalde dingen werkelijk gebeurd zijn of niet. Ook zal zij geen wetten dulden dan haar eigen wetten, en geen gezag dan haar eigen gezag. Maar wel zal zij diegenen beminnen, die haar trachtten op te kweeken en te versterken. En van dezen is Christus éen geweest.
"Ken u-zelf," stond geschreven boven de poorten der oude wereld. Boven die der nieuwe wereld zal men schrijven: "Wees u-zelf." En ook de boodschap van Christus aan den mensch was eenvoudig: "Wees u-zelf." Dat is de geheimspreuk van Christus.
Wanneer Christus van de armen spreekt, bedoelt hij eenvoudig
persoonlijkheden, zooals hij met de rijken van wie hij spreekt, enkel menschen
aanduidt, die hun persoonlijkheden nog niet hebben ontwikkeld. Jezus bewoog
zich in een gemeenschap, die de opeenhooping van den bijzonderen eigendom
toeliet, evenals de onze, en het evangelie dat hij predikt, was niet dat het in
zoo een gemeenschap een voordeel voor iemand is van karig ongezond voedsel te
leven, voddige ongezonde kleêren te dragen, in afschuwelijke ongezonde
behuizingen te slapen, en een nadeel om onder gezonde, aangename en voegzame
voorwaarden te leven. Zulk een beschouwing zoû door en door
verkeerd geweest zijn, evenals zij natuurlijk nu in Engeland nog verkeerder
wezen zoû. Want hoe meer de mensch zich in
Noordelijke richting beweegt, worden de materiëele behoeften van des te grooter
levensbelang, en onze samenleving is oneindig verwikkelder en vertoont veel
grooter uitersten van weelde en verarming dan eenige samenleving der oude
wereld. Wat Jezus bedoelde was dit. Hij zeide tot de menigte: "Gij bezit
een wonderdadige persoonlijkheid. Ontwikkel haar. Wees u-zelf. Verbeeld u niet, dat uw
vervolmaking ligt in het opstapelen of bezitten van uitwendige dingen. Wat gij
zoekt is binnen in u. Als gij dit slechts kondt
beseffen, zoûdt gij niet begeeren rijk te zijn. Wat men gewoonlijk onder
rijkdom verstaat,
Daar was een vrouw die betrapt werd op overspel. Men verhaalt ons haar liefdesgeschiedenis niet, maar haar liefde moet zeer groot geweest zijn; want Jezus zeide dat haar zonden haar vergeven waren niet omdat zij berouw toonde, maar omdat haar liefde zoo sterk en zoo wonderbaarlijk was. Een tijd later, kort vóor Jezus' dood, toen hij aanzat aan een feestmaal, kwam die vrouw binnen en stortte kostelijk reukwerk op zijn haren. Zijn jongeren trachtten haar terecht te wijzen en zeiden dat het een buitensporigheid was, en dat de prijs van het reukwerk beter besteed ware geweest aan weldadigen onderstand van behoeftigen, of aan iets dergelijks. Jezus deelde hun opvatting niet. Hij wees er op dat de stoffelijke behoeften van den mensen wel groot waren en onafgebroken, maar dat de geestelijke behoeften der menschen nog grooter waren, en dat in een enkel goddelijk oogenblik en door haar eigen wijze van uiting te kiezen een persoonlijkheid haar volmaaktheid kon bereiken. De wereld aanbidt nog altijd deze vrouw als een heilige.
Ja, daar schuilen groote mogelijkheden in het individualisme. Zoo ontneemt, bijvoorbeeld, het socialisme aan het familieleven zijn beteekenis. Met de afschaffing van den bijzonderen eigendom moet het huwelijk in zijn huidigen vorm verdwijnen. Het behoort tot het program. Het individualisme neemt het over en verwerkt het tot iets schoons. Het zet de afschaffing van den wettelijken band om in een vrijheid die de volle ontwikkeling der persoonlijkheid slechts zal kunnen baten, en die de liefde van man en vrouw wonderdadiger, schooner, veredelender maken zal. Jezus wist dit al. Hij verwierp de verplichtingen van het familieleven, ofschoon zij in de gemeenschap van zijn dagen sterk op den voorgrond traden.
"Wie is mijn moeder? Wie zijn mijne broeders?" vroeg hij, toen men hem zeide dat zij hem zochten. Toen iemand, die hem volgen wilde, hem vergunning vroeg om eerst zijn vader te gaan begraven, was zijn vreeselijk antwoord: "Laat de dooden hunne dooden begraven." Hij kon er niet inkomen dat eenig beslag zoû gelegd worden op iemands persoonlijkheid.
Zoo dan is hij die een leven
Toen le Père Damien[1] uitging om onder de melaatschen te leven, handelde hij in den geest van Christus, omdat hij in zulk een dienst het beste wat in hem was, ten volle verwezenlijkte. Maar niet méer in den geest van Christus dan Wagner toen hij zijn ziel verwezenlijkte in muziek, of dan Shelley toen hij zijn ziel verwezenlijkte in gezang.
Er bestaat niet éen enkele typos voor den mensch. Er zijn evenveel
volmaaktheden als er onvolmaakte menschen zijn. Aan de
eischen der liefdadigheid
Het is dus individualisme, waartoe wij door het socialisme zullen moeten geraken. Als een natuurlijk gevolg moet de staat alle denkbeeld van bestuur opgeven. Dit is noodzakelijk, omdat, zooals eens een wijsman eeuwen voor Christus zeide, het bestaanbaar is de menschheid aan zich- zelf over te laten, maar onbestaanbaar de menschheid te besturen. Alle wijzen van bestuur zijn mislukkingen. Despotisme is onrechtvaardig tegenover iedereen, den despoot meegerekend, die waarschijnlijk voor iets beters geschapen was. Oligarchieën zijn onrechtvaardig tegenover de meerderheid, ochlokratieën tegenover de minderheid. Groote verwachtingen koesterde men eens van de demokratie, maar de demokratie bedoelt niets anders dan het afbeulen van het volk door het volk voor het volk. Ook daar is men achtergekomen. Het werd tijd ook; want alle gezag is volstrekt vernederend. Het vernedert hen die het uitoefenen, evengoed als hen over wie het wordt uitgeoefend. Wanneer men het gewelddadig, grof en wreed aanwendt, heeft het éen goede uitwerking, dat het schept, of in elk geval aan den dag brengt, den geest van verzet en het individualisme dat bestemd is het te dooden. Wanneer het aangewend wordt met een zekere mate van zachtzinnigheid, en er prijzen en beloonigen bijkomen, werkt het schrikkelijk veronzedelijkend. De menschen zijn zich in dat geval minder bewust welk een afschuwelijke druk op hen wordt gelegd, en gaan hun leven door in een soort grofzinnige gemakzucht, als vertroetelde huisdieren, zonder ooit te beseffen dat zij waarschijnlijk andermans gedachten denken, leven naar andermans maatstaf, eigenlijk andermans af gelegde kleêren dragen, en nooit een enkel oogenblik zich-zelf zijn. "Wie vrij wil zijn," zegt een beproefd denker, "moet zich niet aanpassen." En gezag koopt de menschen om tot aanpassen en brengt zoo een zeer bruut soort barbarendom onder ons voort.
Samen met gezag zal straf verdwijnen. Dit zal een groote winst zijn, een winst van onberekenbare waarde.
Wanneer men de geschiedenis leest, niet in de gecastreerde uitgaven voor
schoolkinderen en leeken, maar in de oorspronkelijke bronnen van elk tijdvak,
walgt men niet van de misdaden die de slechten hebben bedreven, maar van de
straffen, die de deugdzamen hebben toegepast, en een gemeenschap wordt oneindig
meer verbruut door de geregelde toepassing van straf dan door het mogelijke
voorkomen van misdaad. Klaarblijkelijk volgt hieruit, dat hoe meer men straf
toepast, des te meer misdaad in 't leven wordt
geroepen, en de moderne wetgeving heeft meerendeels dit helder ingezien en het
haar taak gemaakt de straf te verminderen voorzoover zij dat mogelijk oordeelt.
Overal waar zij strafvermindering heeft doorgevoerd,
is men tot uitnemende gevolgen gekomen. Hoe minder straf, hoe minder misdaad.
Wanneer er heelemaal geen straf meer zal zijn, zal de misdaad òf ophouden te
bestaan, òf, als zij voorkomt, zal zij door geneesheeren behandeld worden als
een zeer bedroevende vorm van waanzinnigheid, die men met zachtzinnige
verzorging moet trachten te genezen. Want wat men tegenwoordig misdadigers
noemt, zijn in 't geheel geen misdadigers.
Uithongering, en niet zonde, is de moeder der moderne misdaad. Dat is in den
grond de reden waarom onze misdadigers, als klasse,
uit geen enkel psychologisch oogpunt eenigszins belangwekkend zijn. Het zijn
geen verbazingwekkende of verschrikkelijke persoonlijkheden als
een Macbeth of een Vautrin. Zij zijn enkel wat gewone, fatsoenlijke,
alledaagsche menschen zouden zijn, als zij niet genoeg
te eten hadden. Wanneer de bijzondere eigendom zal zijn afgeschaft, zal er geen
noodzakelijkheid tot misdaad bestaan, er zal geen vraag naar zijn, en zij zal
dus ophouden voor te komen. Natuurlijk zijn niet alle
misdaden vergrijpen tegen den eigendom, hoewel dit de misdaden zijn, die de
Engelsche wet, welke hooger schat wat een mensch heeft dan wat hij is, met de
wreedste en afschuwelijkste strengheid straft (met uitzondering van moord,
indien wij tenminste de doodstraf als iets ergers
beschouwen dan dwangarbeid, waarover de gevoelens onzer misdadigers, meen ik,
uiteenloopen). Maar een misdaad behoeft niet onmiddellijk tegen den eigendom
gericht te zijn om toch te kunnen voortkomen uit ellende en blinde woede en
neêrgedruktheid, verwekt door ons verkeerd systeem van vermogensbezit, en ook
die soort zal dus, als het systeem wordt afgeschaft, verdwijnen. Wanneer een
lid der gemeenschap zijn behoeften zal kunnen bevredigen, en niet door zijn
buurman wordt lastig gevallen,
Men
En ik twijfel er niet aan of het zal zoo komen. Tot nu toe is de mensch in zekere mate de slaaf der machine geweest, en daar is iets noodlottigs in het feit, dat, zoodra de mensch een machine had uitgevonden om zijn werk te doen, hij zelf begon gebrek te lijden. Dit is echter een natuurlijk gevolg van ons eigendomssysteem en ons concurrentiesysteem. Eén mensch bezit een machine die het werk doet van vijfhonderd andere menschen. Deze vijfhonderd worden als gevolg op straat gezet, en daar zij geen werk vinden, krijgen zij honger en vervallen tot stelen. De éene man verzekert zich de opbrengst van de machine en houdt die voor zich, en heeft dan vijfhonderd maal zooveel als hij behoorde te hebben, en waarschijnlijk, wat belangrijker is, heel wat meer dan hij in werkelijkheid gebruiken kan. Indien die machine de eigendom van allen was, zoû iedereen er voordeel van hebben. Alle niet-intellectueele arbeid, alle eentonige, vervelende arbeid, alle arbeid die te maken heeft met weêrzinwekkende dingen en onaangename toestanden meêbrengt, moet door machines verricht worden.
Machines moeten voor ons werken in de kolenmijnen, en den
geheelen sanitairen dienst verrichten, en stokers zijn
op stoombooten, en de straten reinigen, en boodschappen doen op regendagen en
alle werk bedrijven, dat vervelend en naargeestig is. Op het oogenblik
concurreeren de machines met den mensch. Onder behoorlijke
omstandigheden zullen zij den mensch dienen. Het valt niet te
betwijfelen of dit is haar toekomst, en volkomen als de boomen groeien terwijl
de landeigenaar slaapt, zoo zullen de machines alle noodzakelijke en
onaangename werk doen, terwijl de menschheid zich vermaakt of door cultuur
verfijnde ontspanning geniet (wat meer dan eenige arbeid het doel behoort te
zijn van den mensch), of bezig is schoone zaken te vervaardigen of schoone
dingen te lezen of eenvoudig de wereld met bewondering en genot te aanschouwen.
Het feit is dat beschaving slaven noodig maakt. De Grieken hadden op dit punt een juist inzicht. Als er
geen slaven voorhanden zijn om het terugstootende, afschuwwekkende,
oninteressante werk te doen, wordt cultuur en levensbespiegeling zoo goed als
onmogelijk. Slavernij van menschen is verkeerd,
gevaarlijk en veronzedelijkend. Van de mechanische slavernij, de slavernij der
machines, hangt de toekomst der wereld af. En wanneer
wetenschappelijke mannen niet langer opgeroepen worden om in een naargeestig
East End slechte cacao te gaan uitdeelen en nog slechtere dekens aan
uitgehongerde menschen, zullen zij een genotvollen vrijen tijd winnen om
wonderdadige en verbazingwekkende dingen uit te denken tot hun eigen verheuging
en die van al de anderen. Er zullen groote
stapelplaatsen van kracht zijn in elke stad, voor elk uur waarop men kracht
noodig heeft, en deze kracht zal de mensch omzetten in warmte, licht of
beweging, overeenkomstig zijn behoeften. Luidt dit utopisch?
Een wereldkaart die Utopia niet in zich sluit, is het bekijken niet waard, want
zij laat het eenige land weg, waar de menschheid telkens weêr landt. En na de landing kijkt men weder uit, en ziet weer een beter land
en gaat daarheen onder zeil. De vooruitgang is de bemachtiging van het éene
Utopia na het andere. Zooals ik dan
gezegd heb, zal de gemeenschap door middel van een georganiseerden
machinedienst gebruiksartikelen leveren, en zullen de schoone dingen gemaakt
worden door het individu. Dit is behalve de noodzakelijke, tevens ook de
eenig mogelijke weg om aan beide of van éen van beide
te geraken. Een individu dat dingen te maken krijgt voor het gebruik van
anderen en op dezer behoeften en wenschen te letten heeft, kan zijn werk niet
vervullen met die belangstelling waardoor hij het beste dat hij in zich heeft
in zijn werk leggen kan. Zoo vaak, aan den anderen kant, een gemeenschap of een
machtig deel daarvan of een of andere regeering aan den kunstenaar tracht voor
te schrijven wat hij te doen heeft, dan gaat de kunst of geheel teloor, of
verstart in vormen, of ontaardt tot een lagen en onedelen vorm van handwerk.
Een kunstwerk is een op zich-zelf eenige uitkomst van een op zichzelf eenigen
gemoedsaanleg. Zijn schoonheid komt voort uit het feit, dat zijn maker is wat
hij is. Het heeft niets te maken met het feit dat
andere menschen behoeven wat zij behoeven. Van het oogenblik af
dat een kunstenaar gaat letten op wat andere menschen behoeven, en de navraag
tracht tegemoet te komen, houdt hij feitelijk op kunstenaar te zijn, en wordt
een vervelend of vermakelijk handwerksman, een eerlijk of een oneerlijk
koopman. Hij verliest zijn recht als kunstenaar te
worden aangemerkt. De kunst is de meest felle uitingswijze van het
individualisme die de wereld tot nu beleefd heeft, bijna zoû ik zeggen: de
eenige wezenlijke uitingswijze. De misdaad, die onder bepaalde omstandigheden
een schijn van individualistisch scheppingsvermogen vertoont, moet kennis nemen
van anderen en zich met hen bemoeien. Zij behoort tot de sfeer der handeling.
Maar alleen, buiten verband met zijn buren, zonder zich met iemand in te laten,
Het verdient de aandacht dat de kunst juist zulk een felle
vorm van individualisme is, dat het publiek niet na
De kunsten die er in Engeland het best zijn afgekomen, zijn
de kunsten waarin het publiek geen belang stelt. De dichtkunst is een voorbeeld
van wat ik bedoel. Het is mogelijk geweest hier in Engeland uitnemende
dichtkunst te hebben, omdat het publiek geen gedichten
leest en dientengevolge er geen invloed op uitoefent. Het publiek bemint het,
dichters te smaden omdat zij individualisten zijn,
maar als dat eenmaal gelukt is, laat het hen aan hun lot over. Inzake roman en
drama, kunsten waarin het publiek wel belang stelt, is de uitkomst van de
gezagsoefening van het publiek in éen woord belachelijk geweest. Geen land
brengt zoo slecht geschreven belletrie voort, zoo vervelend en geesteloos werk
in romanvorm, zulke kinderachtige laag-bij-den-grondsche tooneelspelen. Het
Toch heb ik het publiek misschien te
kort gedaan toen ik zijn woordenschat begrensde tot "onzedelijk" en
"duister." Zij hebben nog een ander woord in
gebruik, het woord "morbide." Zij wenden het niet vaak aan: de
beteekenis is zoo eenvoudig dat zij bang zijn het te
gebruiken. Toch komt het voor; nu en dan
Per slot wint de kunstenaar in Engeland
toch iets bij de aanvallen waar hij aan bloot staat. Zijn
individualiteit verscherpt zich. Hij wordt meer
volledig zich-zelf. Zooals van-zelf spreekt, zijn de
aanvallen buitengewoon grof, onbeschaamd en verachtelijk. Maar welke
kunstenaar verwacht gratie bij den gemeen-platten geest of stijl bij het
intellect onzer voorsteden? Platheid en stompzinnigheid zijn
sterksprekende feitelijkheden in het moderne leven. Men
Het is vermeldenswaard, dat in de allerlaatste jaren twee
andere bijvoegelijke naamwoorden toegevoegd zijn aan den zeer beperkten
woordenschat, dien het publiek bij de hand heeft om de
kunst te smaden. Het éene luidt "ongezond," het
tweede "exotisch". Het laatste woord bedoelt enkel uit te drukken de verwoedheid van den paddestoel van het
oogenblik tegen de onsterfelijke hartvervoerende, uitgelezen liefelijke
orchidee. Het is een hulde, maar een hulde van geen belang. Het
woord "ongezond" echter laat zich in beteekenis ontleden. Het
is geen onbelangwekkend woord. Het is zelfs zoo belangwekkend, dat de menschen
die het gebruiken, niet weten wat het beduidt. Wat zegt men
eigenlijk, wanneer men spreekt van een gezond of een ongezond kunstwerk?
Alle benamingen die men met verstand en rede toepast op een kunstwerk, hebben
betrekking òf op den stijl òf op het behandelde onderwerp òf op beide tegelijk.
Op het punt van stijl is een gezond kunstwerk er een, waarvan de stijl de
schoonheid tot haar recht laat komen van de gebruikte grondstof, hetzij dit
woorden zijn of brons, hetzij verf of ivoor, en die schoonheid laat bijdragen
tot het voortbrengen der aesthetische werking. Het onderwerp
wordt bij een gezond kunstwerk bedongen door het temperament van den
kunstenaar, en komt daar onmiddellijk uit voort. Kortom, een gezond
kunstwerk is de zuivere uitdrukking van des kunstenaars persoonlijkheid in een
volmaakte techniek. Natuurlijk
Daar valt in den grond veel meer te
zeggen voor de physieke kracht van het publiek, dan voor zijn geestelijke
meening. De eerste
Vroeger jaren had men het rad. Nu heeft men de pers. Dat is zeker een verbetering. Toch blijkt de staat van zaken nog erg slecht en verkeerd en veronzedelijkend. Iemand, ik geloof dat het Burke was, heeft eens het journalisme den vierden stand genoemd. Dat was ongetwijfeld waar op dat tijdstip. Maar op het oogenblik is het in werkelijkheid de eenige stand. Het heeft de drie andere opgegeten. De wereldlijke Heeren zwijgen, de geestelijke Heeren hebben niets te zeggen, en de Volksvertegenwoordiging heeft niets te zeggen en komt er rond voor uit. Wij worden overheerscht door het journalisme. In Amerika voert de President vier jaar regeering, maar het journalisme blijft onafgebroken aan. Gelukkig heeft het daar zijn gezag tot zulk een uiterste van grofheid en bruutheid opgevoerd, dat het, als een natuurlijk gevolg, een geest van verzet tegen zich in het leven heeft geroepen. De menschen vermaken zich er meê of ergeren zich, naar hun uiteenloopend temperament, maar het is niet meer de onomstootelijke macht die het was: men maakt er niet veel ernst meê. Daar het journalisme in Engeland, behalve in enkele welbekende gevallen, nimmer tot zulke uitspattingen gekomen is, is en blijft het een belangrijke factor, een onontkenbaar merkwaardige macht. De tyrannie die het zich aanmatigt te oefenen over het bijzondere leven der menschen, lijkt mij alleszins buitengewoon. Het feit is dat het publiek een onverzadelijke nieuwsgierigheid heeft om alles te weten behalve wat de moeite waard is, en het journalisme is zich dat bewust, en voorziet op koopmansmanier in de navraag.
Eeuwen geleden stelde men den publicist aan den schandpaal. Dat was zeker afgrijselijk. In deze eeuw stellen de journalisten zich-zelf aan deurpost en sleutelgat. Dat is heel wat erger. En wat het kwaad nog verzwaart, is het feit dat de journalisten die meest te laken zijn, niet de vermakelijke soort zijn, die schrijven voor onderhoudende nieuwsbladen. De schade wordt gesticht door de gewichtige, bezonnen, ernstige dagbladschrijvers, die op de plechtstatige, bij hen gangbare wijze voor de oogen van het publiek aansleepen een of ander bijkomstig feit uit het bijzondere leven van een groot staatsman, een man die een leidsman is van de politieke gedachte evenzeer als een verwekker van politieke kracht, en die dan het publiek uitnoodigen dat feit lang en breed te bepraten, gezag te oefenen op zulk een aangelegenheid, hun oordeel te geven, en dat niet alleen, maar hun oordeel in werking te stellen teneinde op alle punten den man en zijn partij en zijn land de wet voor te schrijven; met andere woorden: hen aanzetten om zich belachelijk te maken en beleedigend en schadelijk. Het bijzondere leven van welken man of vrouw ook behoorde niet openbaar gemaakt te worden. Het publiek heeft daar niets mede te maken.
In Frankrijk bestaat voor zulke zaken een betere regel. Daar
staat men niet toe dat bijvoorbeeld de bijzonderheden van een echtscheidingsproces
openbaar gemaakt worden voor het vermaak of de oordeelvellingen van het
publiek. Al wat het publiek te weten komt is dat de
scheiding werd uitgesproken op aanvrage van éen der beide partijen. In
Frankrijk stellen zij metterdaad grenzen aan den journalist, en laten den
kunstenaar bijna volkomen vrijheid. Bij ons laat men den journalist volstrekte
vrijheid, en stelt den kunstenaar altijd grenzen. De openbare meening in
Engeland, met andere woorden, tracht ieder te
belemmeren, te dwarsboomen en te stuiten, die dingen doet, die men leelijk en
ergerlijk vindt, of eigenlijk waar de menschen aanstoot aan nemen, en het
gevolg is dat wij de meest ernstige dagbladschrijvers ter wereld hebben, en de
meest onwelvoegelijke nieuwsbladen. Zonder overdrijving
Maar laat ons van deze waarlijk zeer onverkwikkelijke zijde van het onderwerp afscheid nemen, en terugkeeren tot het vraagstuk van volkstoezicht inzake kunst, waarmede ik bedoel het voorschrijven aan den kunstenaar door de openbare meening van den vorm dien hij te gebruiken heeft, de wijze waarop hij daar gebruik van maken moet, en de grondstoffen die hij te verwerken heeft. Ik heb er al op gewezen dat de kunsten die er in Engeland het best zijn afgekomen, die zijn, waarin het publiek geen belang heeft gesteld. De menschen stellen echter wel belang in het drama, en daar er in het drama een zekere vooruitgang merkbaar is in de laatste tien of vijftien jaren, is het de moeite waard er de aandacht op te richten dat deze vooruitgang uitsluitend te danken is aan enkele individueele kunstenaars, die het algemeene gebrek aan smaak weigeren aan te nemen als eigen peilschaal en de kunst niet willen beschouwen als een eenvoudige zaak van vraag en aanbod. Met zijn wonderbaarlijke, levendige persoonlijkheid, met zijn voordracht die alles kleurt en bezielt, met zijn buitengemeene macht niet over bloote tooneelmatige nabootsing, maar over herscheppende verbeelding en intellect, zoû Irving, indien het alleen zijn doel was geweest het publiek te geven wat het verlangde, de ordinairste tooneelspelen hebben kunnen opvoeren op de ordinairste manier en daaruit zooveel succes en geld hebben kunnen slaan als iemand maar met mogelijkheid kon begeeren. Maar dit was zijn streven niet. Zijn doel was, onder bepaalde voorwaarden en in bepaalde kunstvormen zijn eigen vervolmaking als kunstenaar te verwezenlijken. Eerst richtte hij zich tot de minderheid, nu heeft hij de meerderheid opgevoed. Hij heeft in zijn publiek zoowel geest als temperament geschapen. Dat publiek waardeert zijn kunstenaarssucces bovenmate. Toch vraag ik mij dikwijls af of zij inzien dat dit succes uitsluitend te danken is aan het feit dat hij hun peil niet als het zijne aanneemt, maar hen tot het zijne opvoedde. Andersom zoû het Lyceum een soort tweederangs-kermistent geweest zijn, zooals enkele volksschouwburgen in Londen nu zijn. Maar hoe dit zij, het feit blijft dat smaak en temperament in zekere mate bij het publiek zijn wakker geroepen, en dat het dus in staat is deze eigenschappen te ontwikkelen. Hoe komt het dan dat het publiek niet van-zelf meer beschaafd wordt? Immers, zij hebben den aanleg. Wat houdt hen tegen?
Ik
Als iemand een kunstwerk nadert met
eenige bedoeling om gezag daarover en over den kunstenaar uit te oefenen,
benadert hij het in zulk een geest, dat hij er niet den geringsten kunstindruk
van ontvangen
Met den roman is het niet anders
gesteld. Gezag door het gemeen geoefend en de erkenning
daarvan zijn ook hier noodlottig. Thackeray's "Esmond" is een
schoon kunstwerk, omdat hij het boek schreef voor zijn eigen
genoegen. In zijn andere romans, in "Pendennis," in "Philip,"
zelfs in "Vanity Fair," is hij zich bijwijlen te
zeer bewust van zijn publiek, en bederft zijn werk door zich onmiddellijk te
richten tot de sympathieën zijner lezers of door onmiddellijk met hen den draak
te steken. Een waarachtig kunstenaar neemt volstrekt geen
notitie van het publiek. Het publiek bestaat voor hem niet. Hij heeft
geen opium- of honingkoekjes bij de hand om een
monster in slaap of zoet te houden. Hij laat dat aan den
populairen romanschrijver. Eén onvergelijkelijken
romanschrijver hebben wij op het oogenblik in Engeland, George Meredith.
Er zijn in Frankrijk mogelijk beter artisten, maar Frankrijk bezit er geen wiens blik op het leven zoo breed, zoo afwisselend, zoo
verbeeldend waarachtig is. Er zijn in Rusland vertellers die een levendiger zin
hebben voor levensleed als grondstof ter verbeelding.
Maar aan hem behoort de tot verbeelding geworden wijsbegeerte. Zijn menschen leven niet alleen, zij leven in en door de
gedachte. Men
Met de sierkunsten is het evenzoo gegaan. Het groote publiek klemde zich met waarlijk aandoenlijke vasthoudendheid aan wat men zoû kunnen noemen de onvervalschte overleveringen van de wereldtentoonstelling van internationale smakeloosheid, met een zoo ontstellend gevolg dat de huizen waarin de menschen leefden, enkel voor blinden bewoonbaar waren. Maar op een goeden dag begonnen er mooie dingen gemaakt te worden, mooie tinten verschenen uit de handen van den verver, mooie patronen uit de scheppende verbeelding der kunstenaars, en de aanwending van het schoone voorwerp in zijn waarde en levensbelangrijkheid nam een aanvang. Het groote publiek was in hooge mate gebelgd. De menschen maakten zich kwaad. Zij zeiden onwijze dingen. Niemand lette er op. Niemand voelde zich maar eenigszins uit het veld geslagen. Niemand aanvaardde het gezag der openbare meening. En op het oogenlik is het zoo goed als onmogelijk eenige moderne woning binnen te komen zonder in zekere mate de erkenning gewaar te worden van den goeden smaak, van de waarde eener aangename omgeving, een of ander teeken van de waardeering der schoonheid. In éen woord, de woningen der menschen zijn in den laatsten tijd over 't algemeen alleszins bekoorlijk. De menschen hebben zich een heel eind laten opvoeden. Toch moet men om eerlijk te zijn verklaren, dat het buitengewone slagen der omwenteling in huisversiering, meubileering en wat daarbij behoort, in den grond niet te danken is aan de meerderheid van het publiek dat een bijzonder goeden smaak in dergelijke zaken zoû ontwikkeld hebben. Wij danken het in hoofdzaak aan het feit dat de vervaardigers van gebruiksvoorwerpen zoo zeer het genot waardeerden van iets schoons te maken, en tot een zoo felle bewustheid ontwaakten van de leelijkheid en platheid van wat het publiek hun vóor dien tijd te leveren vroeg, dat zij zijn smakeloosheid eenvoudig uithongerden. Het zoû op het oogenblik niet mogelijk blijken een vertrek te meubelen zooals dat enkele jaren terug geschiedde, zonder voor het minste ding naar een uitverkoop te gaan van tweedehands-meubelen, afkomstig uit een of ander derderangsch pension. Zulke zaken worden niet meer vervaardigd. Al hebben zij er nog zooveel op tegen, de menschen zijn tegenwoordig gedwongen iets bekoorlijks in hun omgeving te hebben. Tot hun geluk is hun aanmatiging van gezag op dit kunstterrein op een volslagen fiasco uitgeloopen.
Het is dus klaarblijkelijk dat alle gezag op dergelijk
gebied slecht is. De menschen vragen iemand wel eens
welke regeeringsvorm aanpassend is voor een kunstenaar om onder te leven. Op
deze vraag is maar éen antwoord. De regeeringsvorm die het best aanpassend is
voor den kunstenaar, is volstrekt geen regeering. Gezagsoefening over hem en
zijn kunst is belachelijk. Men heeft wel beweerd dat
kunstenaars juist onder het bewind van despoten verrukkelijk werk hebben voortgebracht.
Dat is geen zuivere bewering. Kunstenaars hebben despoten wel bezocht, niet als
onderdanen, over wie dezen geweld oefenden, maar als rondreizende scheppers van
wonderen, als vagebonden van een betooverende persoonlijkheid, die zij
onthaalden en voor zich trachtten te winnen en wien zij ongestoorde rust
bezorgden om te kunnen scheppen. Ten gunste van den despoot
Ik onderscheid drie soorten despoten: den despoot die den
baas speelt over het lichaam, den despoot die den baas speelt over de ziel, en den despoot die over ziel en lichaam den baas wil spelen.
De eerste heet
Daar zijn nog veel andere feiten waarop ik de aandacht zoû kunnen vestigen. Ik zoû kunnen betoogen hoe de Renaissance groot was, omdat zij niet naar de oplossing van eenig maatschappelijk vraagstuk streefde en zich met dergelijke zaken niet afgaf, maar toeliet dat het individu zich vrij, schoon en natuurlijk ontwikkelde, en dat zij daarom groote en individueele kunstenaars bezat en groote en individueele mannen. Ik zoû kunnen nagaan hoe Lodewijk XIV door het scheppen van den modernen staat het individualisme der kunstenaars verwoestte, en alle dingen monsterlijk leelijk maakte onder de eentonigheid der herhaling, en verachtelijk in hun gelijkvormigheid aan voorschriften, en overal in Frankrijk vernietigde al die schoone vrijheden van uiting, die tot nog toe de overlevering verjongden met nieuwe schoonheid, en nieuwe levenswijzen vereenzelvigden met overoude vormen. Maar het verleden is van geen belang. Evenmin als het heden. Met de toekomst hebben wij te doen. Want het verleden is wat de mensch niet had moeten zijn. Het heden is wat de mensch niet behoort te zijn. De toekomst is wat kunstenaars zijn.
Men zal natuurlijk zeggen dat zulk een plan als hier is opgezet, volkomen onuitvoerbaar is en in strijd met de menschelijke natuur. Dat is volmaakt waar. Het is onuitvoerbaar en in strijd met de menschelijke natuur. Juist daarom verdient het uitgevoerd te worden, en daarom juist wordt het voorgesteld. Want wat is een uitvoerbaar plan? Òf een plan dat reeds verwezenlijkt is, òf een dat zoû kunnen verwezenlijkt worden onder de bestaande toestanden. Maar het zijn juist de bestaande toestanden waar men tegen opkomt, en elk plan dat deze toestanden zoû kunnen aanvaarden, is verkeerd en dwaas. De toestanden zullen worden uit den weg geruimd, en de menschelijke natuur zal zich wijzigen. Want het eenige ding dat wij in werkelijkheid van de menschelijke natuur weten, is dat zij zich steeds wijzigt. Verandering is de eenige eigenschap die wij haar kunnen toekennen. De stelsels die mislukken, zijn degenen die op de standvastigheid der menschelijke natuur bouwen, en niet op haar groei en ontwikkeling. De dwaling van Lodewijk XIV was dat hij meende dat de menschelijke natuur steeds dezelfde zoû blijven. Het gevolg van zijn dwaling was de Fransche Revolutie. Het was een bewonderenswaardig gevolg. Alle gevolgen van regeeringsfouten zijn bij uitstek bewonderenswaardig.
Het verdient de aandacht dat het individualisme niet tot den mensch komt met eenig ziekelijk geleuter over plichtsbetrachting, wat niet veel anders bedoelt dan dat men doen zal wat anderen graag hebben omdat het in hun kraam te pas komt, of eenig weêrzinwekkend gekwezel over zelfopoffering, wat niet meer is dan een overleefsel van de zelfverminking der wilden. Het stelt inderdaad geen enkelen eisch aan den mensch. Het komt natuurlijk en onvermijdelijk uit den mensch zelf voort. Het is het punt waar alle ontwikkeling heenstreeft. Het is de verschilsontplooiing waarheen alle organismen groeien. Het is de vervolmaking die eiken vorm van leven is ingeboren, en waarheen elke vorm van leven opdringt. Daarom oefent het individualisme geen dwang op den mensch. Integendeel, het zegt den mensch dat hij niet behoort te dulden dat eenige dwang over hem wordt geoefend. Het tracht de menschen niet te dwingen goed te zijn. Het weet dat de menschen goed zijn wanneer men hen ongemoeid laat. De mensch zal het individualisme uit zich-zelf ontwikkelen. Hij is er nu al mede bezig. De vraag of het individualisme practisch mogelijk is, staat gelijk met de vraag of de evolutie der menschen dat is. De evolutie is de levenswet, en daar is geen evolutie dan in de richting van het individualisme. Waar dit streven niet tot uiting komt, staat men voor een geval van kunstmatig tegengehouden groei, of ziekte, of dood.
Het nieuwe individualisme zal ook
onzelfzuchtig zijn en het tegendeel van gemaakt of gekunsteld. Ik heb er
al op gewezen, dat éen der gevolgen van de bovenmatige tyrannie van het gezag
is dat woorden en benamingen volkomen ontwricht zijn uit hun eigenlijke
eenvoudige bedoeling en gebruikt worden om het
tegendeel uit te drukken van hun juiste beteekenis. Wat geldt
voor de kunst, geldt ook voor het leven. Men noemt bijvoorbeeld iemand
opzettelijk gemaakt, als hij zich kleedt naar zijn
eigen voorkeur. Maar door zoo te doen handelt hij
juist volkomen natuurlijk. Gemaaktheid op dat gebied bestaat in het zich kleeden
naar de inzichten van zijn buurman, welke, als die der
meerderheid, waarschijnlijk uiterst dom zullen zijn. Een anderen keer noemt men
iemand zelfzuchtig als hij leeft op de wijze die hem
meest gepast voorkomt voor de volle verwezenlijking van zijn eigen
persoonlijkheid, aangenomen dat zelfontwikkeling het hoofddoel van zijn leven
is. Maar op deze wijze behoorde juist iedereen te
leven. Zelfzuchtigheid is niet zelf te leven zooals
men dat begeert, het is veeleer van anderen vragen dat zij leven zullen zooals
wij dat begeeren. En onzelfzuchtigheid bestaat in het ongemoeid laten van de
levens van anderen door anderen niet te bedillen.
Zelfzuchtigheid heeft steeds het doel een volstrekte eenvormigheid van typos om
zich in 't leven te roepen. Onzelfzuchtigheid erkent
de oneindige verscheidenheid van typos als een
heuchelijke vondst, aanvaardt haar en geniet haar. Het is niet zelfzuchtig voor
zich-zelf te denken. Iemand die niet voor zich denkt,
denkt heelemaal niet. Het is grof zelfzuchtig om van
zijn buurman te eischen dat hij op onze wijze zoû denken en dezelfde meeningen
zoû hebben als wij. Waarom zoû hij? Als
hij tot denken in staat is, zal hij waarschijnlijk anders denken. Als hij daar niet toe in staat is, is het een monsterlijke
eisch gedachte van welken aard ook van hem te vragen. Een roode roos is niet
zelfzuchtig doordat zij een roode roos begeert te
zijn. Zij zoû schrikkelijk zelfzuchtig zijn indien zij
begeerde dat al de andere bloemen in den tuin rood en rozen waren. Onder
het individualisme zullen de menschen volkomen
natuurlijk zijn en volstrekt onzelfzuchtig, en zullen de bedoelingen der
woorden weten en die in hun vrije schoone leven verwerkelijken. Ook zullen de menschen niet egoïstisch zijn zooals nu. Want de egoïst is
de man die eischen aan anderen stelt, en de individualist zal dat niet
begeeren. Hij zal er geen genot in vinden. Als de mensch het individualisme zal behaald hebben, zal hij
ook het medegevoel behalen en het vrij en spontaan te pas brengen. Tot op het
oogenblik heeft de mensch het medegevoel nauwelijks ook maar beoefend. Hij
heeft enkel medegevoel met leed, d.i. niet den hoogsten vorm van medegevoel.
Alle medegevoel is schoon, maar medegevoel met lijden
is de minst schoone uiting. Zij wordt ontsierd door egoïsme.
Zij heeft neiging om ziekelijk te worden. Er is een
bepaald bestanddeel van vrees voor onze eigen
veiligheid in. Wij worden bang dat wij zelf als de
melaatsche of de blinde zoûden kunnen zijn en dat niemand dan voor ons zorgen
zoû. Dit medegevoel is ook eigenaardig beperkend. Men behoorde medegevoel te
hebben met de algeheelheid des levens, niet enkel met 's
levens zeere en zieke plekken, maar met zijn vreugde en schoonheid en
geestkracht en gezondheid en vrijheid. Hoe ruimer het medegevoel, hoe
moeilijker het natuurlijk wordt. Het eischt hoe langer
hoe meer onzelfzuchtigheid. De eerste de beste
In de overspanning van den modernen wedijver en den worstelstrijd om zich een plaats te verzekeren is zulk medegevoel van-zelf zeldzaam, en wordt ook zeer vaak verstikt door het onzedelijk streven naar eenvormigheid van typos en gelijkvormigheid met den regel, dat overal zoo zeer de bovenhand heeft en misschien in Engeland meer kwaad sticht dan ergens anders.
Medegevoel met leed zal er natuurlijk altijd zijn. Het is een der eerste instincten van den mensch. De dieren die individualiteit vertoonen, de hooger aangelegde dieren, hebben het met ons gemeen. Maar men moest bedenken dat, terwijl medegevoel met vreugd de som van vreugde op de wereld verhoogt, medegevoel met leed in werkelijkheid de hoeveelheid leed niet vermindert. Mogelijk maakt het den mensch beter in staat het euvel te verduren, maar het euvel blijft. Medegevoel met tering geneest de tering niet; dat moet de wetenschap doen. En wanneer het socialisme het vraagstuk der armoede zal hebben opgelost, en de wetenschap dat der lichamelijke kwalen, zal het gebied der sentimenteele philanthropie hoe langer hoe meer inkrimpen, en het medegevoel van den mensch zal wijd, gezond en spontaan zijn. De mensch zal zijn vreugde vinden in de aanschouwing van het vreugdevolle leven van anderen.
Want door vreugde zal het individualisme van de toekomst
zich ontwikkelen. Christus deed geen poging om de
maatschappij herop te bouwen, en dientengevolge kon het individualisme dat hij
aan den mensch predikte, slechts door leed en door eenzaamheid worden
verwezenlijkt. De idealen die wij aan Christus danken, zijn de idealen van den
mensch die de maatschappij den rug toedraait, of den mensch die met de
maatschappij in beslisten strijd leeft. Doch de mensch is van nature
maatschappelijk. Zelfs de Thebaïde werd ten slotte bevolkt.
En hoewel de kloosterling zijn persoonlijkheid kon
verwezenlijken, werd het vaak een verarmde persoonlijkheid. Toch oefent
de verschrikkelijke waarheid dat het leed een middel is waardoor de mensch
zich-zelf verwezenlijken
De evolutie der menschen gaat langzaam; de ongerechtigheid
der menschen is groot. Het was noodwendig dat leed op
den voorgrond werd gesteld als een wijze van
zelfverwezenlijking. Zelfs nu nog is in sommige streken der wereld Christus'
boodschap onmisbaar. Niemand die in het huidige Rusland zoû leven,
En toch kwam Christus niet in opstand tegen het gezag. Hij aanvaardde het keizerlijk gezag van het Romeinsche Rijk en betaalde schatting. Hij duldde het kerkelijk gezag der Joden, en wilde zijn gewelddadigheid door geen enkele gewelddadigheid van zijn zijde weren. Hij had, zooals ik al zeide, geen vastgesteld plan ter wederopbouwing der maatschappij. Maar de moderne wereld heeft dat wel. Zij stelt zich voor de armoede af te schaffen en het lijden dat uit armoede voortkomt. Zij verlangt zich te bevrijden van lichamelijk leed en het lijden dat daarvan gevolg is. Zij vertrouwt op het socialisme en de wetenschap als haar methoden. Haar doel is een individualisme dat zijn uitdrukking vindt door vreugde. Dit individualisme zal ruimer zijn, vollediger en liefelijker dan eenig individualisme ooit geweest is. Leed is niet de opperste wijze van vervolmaking. Het is enkel een voorloopig verzet. Het houdt verband met ongewenschte, ongezonde, onrechtmatige levensomgevingen. Als het ongelijk en het physieke lijden en de onrechtvaardigheid zal weggenomen zijn, zal er voor het leed geen plaats overblijven. Het is een groot werk geweest, maar het is vrij wel voorbij. Zijn sfeer neemt af van dag tot dag.
Ook zal de mensch het niet missen. Want wat de mensch gezocht heeft, is in werkelijkheid noch leed noch genot, maar eenvoudig het leven. De mensch heeft gezocht intens, volledig en volmaakt te leven. Wanneer hij dat zal kunnen doen zonder anderen aan banden te leggen en zonder die te dulden, zal hij gezonder zijn van geest en lichaam, meer beschaafd, meer zich-zelf. Vreugde is de proef der natuur, haar teeken van goedkeuring. Wanneer de mensch gelukkig is, is hij in harmonie met zich-zelf en zijn omgeving. Het nieuwe individualisme in welks dienst het socialisme, of het dat begeert of niet, aan het werk is, zal volmaakte harmonie zijn. Het zal datgene zijn wat de Grieken zochten, maar niet volledig konden verwezenlijken behalve in de gedachte, omdat zij slaven hielden en hun te eten gaven; wat de Renaissance zocht, maar niet volledig kon verwezenlijken behalve in de kunst, omdat zij slaven hielden en hen lieten verhongeren. Het zal volledig zijn, en elk mensch zal er zijn vervolmaking door bereiken. Het nieuwe individualisme is het nieuwe Hellenisme.
Joseph de Veuster (1840—1889), geboren te
Tremeloo bij
THE END